Staatloosheid bij Palestijnen uit Syrië: de werkwijze van de NVVB en van de IND
De aanleiding voor dit nieuwsitem
Er zijn enkele verschillen tussen de werkwijze van gemeenten en de werkwijze van de IND bij de registratie van staatloosheid van Palestijnen uit Syrië. Hieronder worden deze verschillen benoemd en wordt de verhouding tussen de vaststelling van staatloosheid door gemeenten en de registratie van staatloosheid door de IND verduidelijkt.
Werkwijze NVVB en Werkwijze IND
In B&R 2017 1 pagina 24/25 staat de werkinstructie van de NVVB over de wijze waarop gemeenten staatloosheid van Palestijnen uit Syrië kunnen vaststellen op grond van artikel 2.15 van de Wet BRP. In deze werkinstructie is een checklist opgenomen met vragen die zijn toegespitst op de individuele vreemdeling en zijn omstandigheden. Ook worden de documenten besproken waarover Palestijnen uit Syrië kunnen beschikken.
De werkwijze van de IND bij het registreren van staatloosheid bij Palestijnen uit Syrië wijkt op enkele punten af van de werkinstructie van de NVVB. Voor de IND geldt dat de vaststelling van staatloosheid geen onderdeel is van de toelatingsprocedure en er daarom in het kader van de toelating niet op individuele basis wordt vastgesteld of er sprake is van staatloosheid. Wel neemt de IND bij Palestijnen uit Syrië staatloosheid aan als de vreemdeling uit elk van de hieronder genoemde drie documentgroepen minimaal één document kan tonen. In totaal moet de betrokken vreemdeling dus drie documenten overleggen. De documenten moeten origineel zijn, kopieën ervan volstaan niet. De IND wil in de toekomst deze instructie uitbreiden met andere groepen Palestijnen.
De drie documentgroepen:
1. een Syrisch reisdocument voor Palestijnen/vluchtelingen óf een identiteitskaart voor Palestijnen (= tijdelijke verblijfskaart voor Palestijnen) (=bewijs van identiteit en staatloze Palestijn zijn); én
2. een geboorteakte óf Syrisch familieboekje voor Palestijnen óf een uittreksel uit de burgerlijke stand voor Palestijnen uit Syrië (=bewijs van afstamming); én
3. een familieboekje van GAPAR (General Authority for Palestine Arab Refugees) óf een familieregistratiekaart van UNRWA (=ondersteunend bewijs van het zijn van een staatloze Palestijn).
Dit betekent dat als de betrokken vreemdeling in het bezit is van een (origineel) document uit elk van de genoemde documentgroepen, er in de beschikking en correspondentie staatloosheid wordt opgenomen. Als de betrokken vreemdeling niet in het bezit is van deze drie documenten, wordt hij geregistreerd met “nationaliteit: onbekend”. De door de IND geregistreerde staatloosheid heeft de status van ‘vermoedelijke staatloosheid’, welke in het kader van artikel 2.17 Wet BRP desgevraagd aan de gemeente kan worden medegedeeld. Als de gemeente zelf staatloosheid kan vaststellen op grond van artikel 2.15 Wet BRP, is het opvragen van de mededeling 2.17 Wet BRP niet noodzakelijk.
Nieuwe vaststellingsprocedure staatsloosheid bij de rechter
Er wordt een vaststellingsprocedure voor staatloosheid bij wet geregeld. Hierdoor kunnen vreemdelingen die stellen staatloos te zijn, maar bij wie dit niet kan worden vastgesteld aan de hand van brondocumenten of door toepassing van het betreffende nationaliteitsrecht, in de toekomst de rechter verzoeken om hun staatloosheid vast te stellen. Met de uitspraak van die rechter staat hun staatloosheid dan vast en is een ieder daaraan gebonden.
Bron: IND